Op het grasveldje in de brandende zon staat de kleine Juan dromerig voor zich uit te staren. In zijn stoffige kroeshaar blinken een paar zweetdruppeltjes. Zout zweet prikt in zijn ogen. Een flauwe glimlach speelt om zijn mond.
Het veldje is nauwelijks een grasveldje te noemen. Uit de rode grond steken her en der wat sprietjes die hun uiterste best doen de zon en de droogte te weerstaan. Alsof ze een symbool zijn voor al het leven in dit gebied. Juan merkt het niet. Proeft geen stof, voelt de hitte niet, ziet de zinderende trillingen in de lucht niet meer. Hij is in een andere wereld.
Met trots opgeheven hoofd overziet Juan zijn publiek. Hij kijkt Maria in haar bonte bloemenjurk recht in de ogen.
“Goed gedaan, Juan” roept Carlos en fluit schel tussen zijn tanden.
“Je bent mijn kampioen” juicht Francesca.
Consuela roept hem zoetsappige woordjes toe.“ Grandioso, mi amor” klinkt het boven het enthousiasme van de menigte uit.
Met een twintigtal spelers heeft hij muziek gemaakt en de oude Portugese slavenliederen meegezongen. Het donkere geroffel op de atabaque, het snerpende geluid van de berimbau en de pandeiro met zijn doffe klank en heldere belletjes zorgen voor een tropische atmosfeer en brengen Juan in een trance uit een ver verleden. Toeschouwers staan in een grote kring en volgen met hun handgeklap het ritme van de muziek, wetend dat ook zij deel uitmaken van deze eeuwenoude traditie.