Herfstwarmte

Het is een mooi herfstdag in 1958. De goudgele en roodbruine bladeren van de bomen gloeien in de zon. Een eekhoorn rent voorbij over het gras, onzichtbaar zingt een merel  zijn lied. Binnen brandt de kachel al, want het is best fris geworden in huis. Ik zit in de voorkamer waar veel ramen met glas in lood zijn. Dat geeft een speciaal licht, vooral nu. De kou komt met gemak door de ruiten. Zelfs de zware bordeauxrode velours gordijnen houden hem in de winter nauwelijks buiten. De tussendeuren met de kleine glas-in-loodraampjes zijn dicht geschoven. Er staat een kolenkit naast de kachel. Zo meteen moet iemand van ons dat ding in het kolenhok gaan vullen. We hebben er allemaal een hekel aan, helemaal achter in de tuin in het donkere onverlichte hok kolen scheppen en heel erg oppassen dat je niet zwart wordt. Wat bijna een onmogelijke opgave is, het gruis is overal. Maar nu hoeft dat nog niet, de kachel brandt nog als een beste.
Ik geniet zo van dit jaargetijde. De warme kleuren, de geuren van vergankelijkheid, de paddenstoelen tussen het mos, de elfenbankjes op de boom, de eekhorentjes die er ineens weer zijn, binnen de knetterende geluiden in de haard, de zalige warmte van de kolenkachel, de rest van het huis bibberkoud. Een voorbode van hopelijk een strenge winter, zodat we weer  kunnen schaatsen op het ven bij het spoor of het Pluismeertje in de Lage Vuursche of op de Loosdrechtse Plassen.

Dicht  bij de haard gekropen zit ik een boek te lezen, een kop warme chocolademelk naast me. Ondesonk en de Woudloper heet het en het speelt zich af in de tijd dat de indianen nog de baas waren in hun eigen land. Ik vind het een griezelig verhaal, maar lees toch verder. Ik wil weten wat er gebeurt en hoe het afloopt met Ondesonk. Ik ben al op bladzijde 32.
De missionaris die zijn goede werk verricht bij die moeilijke indianenstammen en vreemde namen als Onduterraon en Ahatsistari maken het verhaal nog spannender.

Mijn vader komt de kamer binnen en glimlacht. “Spannend boek aan het lezen, Ellen, je hebt van die rode wangetjes” zegt hij terwijl naast me op een stoel gaat zitten.

“Ja, pap, Ondesonk. Wat kun je toch mooi schrijven. Maar ik vind het wel eng”. Pa lacht. “Ja kind, eng kan ook heel mooi zijn. We houden allemaal van een beetje griezelen als we lekker veilig bij de warme kachel zitten zoals jij nu”.
“Pap, heb je dat hele verhaal verzonnen? Het lijkt allemaal zo echt. En hoe verzin je zulke dingen dan?”
“Nou, eens kijken. Het begint met een idee. Dat kan zomaar in je op komen, maar ook als je iets gezien of gelezen hebt. Soms werk ik dat meteen uit en soms laat ik het maanden liggen. Ik heb een boekje waar ik aantekeningen in maak. Het verhaal van Ondesonk is helemaal verzonnen, maar om dat het wel moet kloppen heb ik eerst veel onderzoek gedaan. Ik heb stapels boeken uit de bibliotheek gehaald en gelezen over hoe de indianen leven, wat er met hen gebeurd is. Verhalen over Europeanen die naar Amerika trokken en ruzie kregen met de indianen en zelfs oorlog gingen voeren. Uit al die verhalen heb ik dingen gehaald die ik voor mijn verhaal kon gebruiken en heb ze ingekleurd met mijn eigen ideeën en gedachten zodat er een goed geheel is ontstaan.”

“Nou, dat is wel gelukt, pap. Het is een prachtig verhaal.  Margriet Verweij, weet je wel, bij mij uit de klas, heeft het al gelezen en ze vond het zo’n mooi verhaal. Ze is jaloers op me dat ik een vader heb die zo mooi kan schrijven. En meneer pastoor heeft het ook gelezen, want het geloof speelt een belangrijke rol in het verhaal en dat vond hij erg  mooi. Daarom staat het boek staat in de schoolbibliotheek en we mogen het allemaal lezen.”
“Goh, kind, dat wist ik niet, dat het in de schoolbibliotheek staat.”
“Ja pap, ik ben zo trots op je!”
Glimlachend staat mijn vader op en pakt zijn viool. Ik leg het boek aan de kant en kijk vol bewondering naar mijn vader. Hij is naast de piano gaan staan. De kaarsen in de koperen kandelaars geven een zacht flikkerend warm licht dat weerspiegelt in het gepolitoerde hout. Witte en zwarte toetsen staan klaar om aangeraakt te worden. Wat is mijn vader toch knap. Wat een prachtig geluid tovert hij uit de viool. De ruimte vult zich met een vrolijke wals van Strauss. Boeken schrijven en viool spelen, wie heeft er een vader die zoiets kan? Niemand toch.

Ik sla mijn armen om mijn knieën, rol me op als een katje dat ligt te spinnen voor de warme kachel en wieg zachtjes mee op de muziek. Het boek opengeslagen naast me. Ik wens vurig dat dit moment nooit meer over gaat.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *