Ontmoeting

Hij kwam aangelopen over het pad. Hij keek op zijn horloge. Was hij te vroeg? Het was nog zo stil. Er ritselde een blad, hij hoorde het kabbelen van de beek. Een vogel krijste onheilspellend. Hij schudde met zijn schouders alsof hij iets van zich af wilde gooien. Hoe zou het zijn om Mario na zoveel jaren weer te zien op deze zo vertrouwde plek? Zijn hart bonkte in zijn keel. Gespannen keek hij om zich heen,  herkende de omgeving, maar toch leek alles zo anders.

Het pad kronkelde naar het kasteel dat verder weg leek dan daarnet. Hoe had hij zo stom kunnen zijn om hier op deze afgelegen plek af te spreken. Zo leuk was hun laatste ontmoeting nu ook weer niet geweest. De spanning in zijn lijf kreeg een randje angst.

Plots stond hij voor de poort van het kasteel, die uitnodigend geopend was alsof hij van deze afspraak wist. De roze springbalsemienen, die als sierlijke joffers over het water bogen als een soort welkom, leken onzichtbaar voor zijn blik. Hij zag hun schoonheid niet.

Hij hoorde zijn naam. “Christian”. Heel zachtjes. Hij zag niemand. “Christian”. Nu viel zijn blik op de rij stammetjes naast de ingang van de poort. Rechte rugleuningen met een ronde boomstam als zitting, bijna zwart van het vocht. “Net zetels van ridders”, schoot het door zijn hoofd.

“Mario, ben jij dat? Ik herken je bijna niet.”  Mario, die op de middelste boomstam zat, knikte alleen maar.
Even aarzelde Christian. Toen stapte hij op Mario af. “Mario, wat ben ik blij je te zien. Dat had ik niet verwacht na al die jaren.”
“Ja, Christian, vandaag is het op de kop af zeventien jaar geleden dat jij in het niets verdween en mijn hele wereld veranderde.” Er klonk een zacht verwijt in zijn stem, maar toch stelde de toon Christian gerust.

“Kom naast me zitten.” Mario klopte met zijn vlakke hand op de houten zitting naast hem. Christian aarzelde even, wilde Mario omhelzen, maar hield zich in. Mario leek zijn aarzeling te zien. “Laat al die poespas maar achterwege en ga gewoon zitten”, zei hij kort. “Leg me maar eens uit wat je bezielde om me dit te sturen, zeventien jaar geleden. Met een schok herkende Christian de brief, ook al zag die er smoezelig en verkreukeld uit. Hij twijfelde er geen seconde aan. Dit was zijn brief.

“Wat bezielde je” fluisterde Mario.  Christian hoorde pijn in zijn stem, verdriet.  “En erger nog”, ging Mario verder, “hoe haalde je het in je hoofd om zo maar met de noorderzon te vertrekken? Zonder één woord. Gewoon verdwenen in het niets. Na alles wat er hier gebeurd is. Hier bij deze beek, in deze bossen.”
“Ik weet het niet Mario. Ik was bang. Zó bang. Bang om je te verliezen. Bang voor alle woede. Het schuldgevoel. Ik kon het gewoon niet uitleggen.”
“Maar waarom dan zo’n brief? Betekende ik dan zo weinig voor je? We zijn nota bene tweelingbroers!”
“Christian kromp in elkaar alsof hij een klap op zijn hoofd kreeg. “Maar nu ben ik er toch”, fluisterde hij.  “Nu kunnen we toch praten. Op deze plek waar niemand ons kan horen en alleen de vogels mee kunnen luisteren. De getuigen van toen zijn er allang niet meer.”

Mario knikte bedachtzaam. Hij gaf de brief aan Christian. “Begin  maar, na zeventien heb ik alle tijd.”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *