Een bijzonder duo

 Diep weggekropen ligt ze daar in het schemerige kreupelhout. Door haar gestreepte vachtje is ze nog nauwelijks te zien tussen de verwilderde takken. Trillend van angst kijkt ze schichtig rond. Waar is haar moeder? Ze snapt er niets van, ook haar broertjes en zusjes is ze kwijt.

“Rennen, verstoppen” schreeuwt haar moeder. Geschrokken rent ze op haar korte pootjes weg, zigzaggend. Verstoppen, waar?  Angstig kijkt ze rond. Daar, dat lijkt een goede plek, overhangende takken tot op de grond. Hijgend en trillend verbergt ze zich, haar neus tegen de grond  gedrukt. Waar is haar moeder? Ze ruikt haar lekkere geur niet meer, hoort geen geknor van haar broertjes en zusjes. De wind huilt zachtjes met haar mee, er knapt een tak af. Kastanjes ploffen onheilspellend naast haar neer.
Een harde knal. Een krijsend gegil. Ze maakt zich nog kleiner. Weer een knal, en nog een, en nog een. Ze begrijpt niet wat er aan de hand is. Ze is zó bang.
Ineens is het doodstil. Het ruikt vreemd. Voorzichtig tilt ze haar kopje op. Ze kent die geur niet. De haar zo vertrouwde geluiden en geuren zijn weg. Ze probeert te gaan staan, bibberend op haar pootjes. Waar is iedereen?
Ze verstijft.
Twee felle grote beige-gele ogen staren haar aan. Ze ruikt een vreemde geur, ziet de grote bek en deinst achteruit. Dat is niet haar moeder! Ze schuifelt plat tegen de grond gedrukt achteruit, weg van die ogen, weg van dat…ja wat?
De ogen volgen haar.
Angstig kijkt ze rond. Ze botst tegen een boom. De ogen staren haar nog steeds aan. Ze komen tergend langzaam dichterbij. Geen ontsnappen aan.

De wolf heeft de jagers al snel in de smiezen. Nee, hem houden ze niet voor de gek. Hij is niet voor niets zo oud geworden. Zijn vacht is dun en vaalgrijs gekleurd, hij is mager geworden en trager. Zijn neus heeft de geur van de jagers opgepikt en zijn scherpe gehoor het kraken van takken en het zachte gepraat. De wolf grijnst. Er zijn er altijd wel een paar bij die geluid moeten maken. Schoten knallen. Hij draait zich om, hier heeft hij niets te zoeken en hij maakt zich uit de voeten, de jagers zo ver mogelijk achter zich latend.
De wolf is moe, verdwaald  en op onbekend terrein. Achterop geraakt en ver weg van zijn roedel zoekt hij een plek om te rusten. Een sliert van een geurspoor kringelt zijn neus in. Ook al heeft hij geen honger, toch steekt hij zijn neus nieuwsgierig de lucht in om beter te “proeven”.  De geur is zwak. Angst, vermengd met die van everzwijn.
Ineen gedoken sluipt hij zijn neus achterna. Zijn sluippas stokt…daar recht voor hem …. een angstig bibberend everzwijntje.  Met grote bange ogen kijkt ze de wolf aan. Ze duikt nog verder in elkaar, rillend met haar kop tussen haar voorpootjes wachtend op de klap van zijn poten of de scherpe tanden in haar lijf.

“Schuif eens op kleintje, wees maar niet zo bang.” bromt de wolf. “Ik heb geen honger, wil alleen wat rust en warmte. En zo te zien jij ook wel. We zijn allebei onze familie kwijt. Geen zorgen, de jagers zijn ver weg en voorlopig ben je bij mij veilig.”
Het everzwijntje gelooft de wolf maar al te graag, voelt de warmte van het grote magere lijf en kruipt voorzichtig tegen zijn buik tussen de harige de poten. Ze wordt rustiger, het trillen houdt op. Zijn geur valt ook mee, wel niet zo lekker als van moeder, maar toch. Zo vallen ze samen in een lange slaap, de wolf met gespitste oren.

En morgen…
dan zien ze wel weer.

 

 

4 antwoorden op “Een bijzonder duo”

  1. Joh, Ellen, mooi stukje, spanend, maar ook ontroerend!
    Knap gedaan. Ook benieuwd hoe het afloopt, of blijft het hierbij?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *