Kerst 1963

1963
De strengste winter die ik ooit heb meegemaakt, met een echte witte Kerst en maandenlang een flink pak sneeuw, schaatsen op de Loosdrechtse Plassen en het IJsselmeer. Zelfs de Noordzee was deels bevroren.
Tot mijn knieën in de sneeuw na school kranten bezorgen, pijnlijke winterhanden en -tenen. Maar oh, wat een sneeuw- en ijsplezier hebben we gehad. Sneeuwballen gooien, schaatsen op het Wasmeertje vlakbij huis, of met de slee van de hellingen van het Laaperspark roetsjen om met een boog op de bevroren vijver te landen alsof we echte schansspringers waren.

Ons huis is in kerstsfeer. Overal staan de  mooie kerststukjes die mijn
moeder  gemaakt  heeft. De kaarsen in de koperen kandelaars branden. In de zitkamer staat een mooie kerststal onder de opgetuigde kerstboom in de hoek bij de bank. Die bank blijkt  een handig opstapje voor hond Droepie te zijn. In no-time hangt ie met zijn neus tussen de takken op zoek naar de lekkere kerstkransjes van de bakker. De andere kransjes vindt hij maar niks. Hij vist ze handig tussen de takken uit. Er sneuvelt geen enkele bal. Als we het toevallig niet gezien hadden zou niemand weten wie toch steeds die kerstkransjes uit de boom jatte. Zou mijn broer er dan voor op z’n kop hebben gekregen? Die snoept in de kelder altijd van de balkenbrij en geeft dan een muis de schuld. Of mijn oudste zus die altijd bloemetjes ziet die tegen haar zeggen ‘Pluk mij”? Ik zie nooit een muis en bloemetjes heb ik ook nog nooit horen  praten.

De kaarsjes in de boom mogen even branden. Het zijn nepkaarsjes, iets heel nieuws toen. De kaarsjes zijn door mijn moeder omhuld met engelenhaar. De lampjes geven daardoor betoverend licht. Ik vind dat zo sprookjesachtig mooi. Echte kaarsjes mogen niet meer, veel te gevaarlijk.  Eigenlijk jammer. Het aansteken van de kaarsjes was zo’n leuk ritueel waar we als kinderen om vochten wie het mocht doen.  Dat hoeft nu niet meer.

Vannacht gaan we, zoals elk jaar,  naar de Sint Vituskerk voor de vroege nachtmis.  Ruim een kilometer lopen door de sneeuw.  We hebben ons warm aangekleed  met dikke winterjas, muts, zelfgebreide sjaal en handschoenen. Het warme licht van kerstverlichting in tuinen en winkeletalages geeft de sneeuw een zachtgele kleur. Bij ons in de straat zijn onze voetstappen goed zichtbaar. Een paar straten verder zie je van alle kanten voetstappen aankomen. Van kerkgangers, want wie is er anders nog om deze tijd op straat?
Het eind lopen door de dikke laag sneeuw is soms al een beproeving, maar de dienst in de kerk is dat helemaal, ondanks de warme winterjas. De grote Vituskerk, mooi met een gewijde sfeer. Je gaat vanzelf fluisteren. Het is er alleen zó ontzettend koud, klappertandend-bibberkoud.

Mijn broertje zingt de sopraansolopartij met zijn engelachtige stem, een trompet schalt door de kerk. Wat is dit mooi. Dit is pas écht Kerst.
Na afloop van de dienst lopen  we  zwijgend  door de niet meer zo witte sneeuw naar huis. De kerstmis heeft indruk gemaakt en het mooie gezang van mijn broertje zal ik niet snel vergeten. We gaan steeds sneller lopen. Mijn vader zet er stevig de pas in. Hij zal, zoals meestal, het eerste thuis zijn. In gedachten verzonken, vergetend dat hij niet alleen is, bezig met weer een nieuw verhaal dat geschreven moet worden.
Thuis is er  warme chocolademelk, kerstbrood, en allerlei andere lekkernijen. Droepie blaft door het dolle heen, blij dat we weer thuis zijn maar ook omdat hij door heeft wat voor lekkers er allemaal op tafel komt, wetend dat er altijd wel wat voor hem “per ongeluk” op de grond valt. De lampjes in de kerstboom mogen weer aan, de kaarsen in de koperen kandelaars aan de muur worden aangestoken de tafel is mooi gedekt. Ook daar branden kaarsen.
Kerstnacht is  een hele bijzondere nacht.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *