Pluismeer – niet pluis meer

De kou kan ze niet deren. Het is veel te mooi weer. Een winterzonnetje doet haar best het besneeuwde landschap te verwarmen. Dat lukt niet echt. Gelukkig maar, want het ziet er prachtig uit. Net als een prentbriefkaart van Anton Pieck of een sneeuwlandschap uit A Christmas Carol van Dickens. De besneeuwde bomen en struiken, hun donkere wielsporen in de verse sneeuw, de typische sneeuwluchtkleur en het winterse licht.
Ze hebben het naar hun zin zo met zijn vieren, Bob, Mieke, Koen en Tineke. De spanning van het verbodene, dit prachtige weer en de voorpret maken ze overmoedig. De bezems en sneeuwschuiven achterop de fietsen gebonden, de schaatsen om hun nek bungelend aan hun veters, de ijzers scherp geslepen in hun leren beschermers. Ze hebben de drie kwartier fietsen wel over voor deze schaatspret.

Ze laten de fietsen aan de kant van het pad vallen precies bij de plek waar ze onder het hek door kunnen kruipen om zo bij “hun” Pluismeer te komen. Ze ploegen door een flinke laag sneeuw naar het meertje, een breed spoor van acht voetstappen, een bezem en een sneeuwschuiver achterlatend. Dat ze in de achtertuin van prinses Beatrix lopen, maakt het alleen maar lekker spannend. Kwaad zien ze er helemaal niet in. Beatrix heeft ruimte genoeg en ze kan hen hier door de bomen niet zien, ook al zijn die kaal. Ze zien haar kasteeltje toch ook niet.

Het meertje ligt er zo op het oog onberoerd bij. De rand is omzoomd door kale rietkragen met sneeuwpluimen die zachtjes heen en weer wiegen. Het is nauwelijks te zien waar de oever ophoudt en het ijs begint. Al snel zijn ook daar hun sporen te zien als ze met bezem en schuiver een brede baan in de sneeuw vrijmaken en het mooie donkere ijs tevoorschijn komt. Het is een prachtbaan. Het geluid van hun vrolijke lach en het drukke gepraat draagt ver over de vlakte.
Snel de laarzen uit en de schaatsen aan. Een laatste check met hun nagel over de ijzers om te kijken of ze scherp genoeg zijn en er geen braampje op zit. De ijzers blinken in de zon. De veters worden strak om de schoenen getrokken en daarna goed vastgeknoopt. Niets ergers dan schaatsen die te los zitten.
Met een sprintje schieten ze de baan op waar de eerste slagen littekens op het geveegde zwarte ijs trekken. Ze horen het kraken en knallen onder hun schaatsen. Mooier ijs en mooiere winterse geluiden bestaan er niet. Het krassen van de ijzers vermengd met de geluiden van het scheuren en knallen klinkt ze als muziek in de oren. Ze draaien rondjes alsof ze de marathon rijden. Ze hebben de hele middag de tijd. Dit is zo’n fantastisch gevoel. Ze wanen zich onbespied, de prikkende kou op hun wangen die rood kleuren. Hoe goed kan het leven zijn als je zestien bent en in de achtertuin van Beatrix schaatst.

“ Mee komen” brult een zware mannenstem. Ze schrikken zo erg dat Mieke en Rob onderuit schuiven en met een harde klap op het ijs terecht komen. Ze durven zich amper te bewegen.
Hun schaatsfeestje wordt ruw verstoord en de sfeer lijkt in een klap veranderd. Donkere wolken pakken zich samen, een ijskoude wind steekt op. Het riet kraakt en piept, takken beginnen te zwiepen en knakken. De zon is achter de dikke wolken verdwenen. Angst sluipt dichterbij. Ze hebben hier nog nooit mensen gezien, al die keren waren ze alleen op het ijs.
“ Laatste keer! Mee komen!”. De man draagt een donkerblauw uniform en heeft een wapen bij zich. Er komen nog twee mannen in dezelfde uniformen bij.
“Wie zijn dat” fluistert Koen tegen Tineke. “Jagers zien er toch anders uit?”
“Ja, ik heb geen idee. Het is in ieder geval geen politie.” fluistert Tineke terug. Mieke en Bob zijn intussen overeind gekrabbeld. Ze besluiten naar de mannen te luisteren, tegen dat wapen hebben ze tenslotte weinig in te brengen.

Terwijl ze van het ijs worden gesommeerd, hun schaatsen mogen uittrekken en de laarzen weer aan, vraagt Rob wat er aan de hand is. “ We doen toch niets verkeerd meneer?” en hij trekt er een gezicht bij alsof hij zich van geen kwaad bewust is.
“Jullie gaan mee naar het bureau”, zegt de eerste man, die de woordvoerder van het drietal lijkt te zijn. “Jullie zijn op verboden terrein en jullie hebben een groot gat in de omheining gemaakt. Dat is beschadigen van Rijkseigendommen.”
Ze worden ruw in een blauw busje geduwd dat achter de rietkraag verscholen staat. Verbaasd vraagt Tineke zich af waarom ze het busje niet gehoord hebben hier in dit stille bos. In een flits ziet ze op de zijkant van het busje ‘Koninklijke Marechaussee’ staan.
Zwijgend en met gebogen hoofd stappen ze bibberend in.
“Weten jullie ouders dat jullie hier zijn?” vraagt een van de nors kijkende mannen.
De schrik slaat ze om het hart. Mijn god, hun ouders, als ze dit horen. Ze zullen nooit meer op tijd thuis zijn. En gearresteerd worden. Dat wordt nog eens extra straf.
“Binnendringen op het privéterrein van Hare Koninklijke Hoogheid prinses Beatrix. Hoe halen jullie het in je hoofd. Een tijdje in de cel zal jullie goed doen en dan kun je je zonden overdenken.” Met een klap gooit de man het portier dicht, stapt zelf in en met een behoorlijke vaart rijdt het busje weg.
“Onze fietsen….”, mompelt Tineke. Maar de mannen reageren niet.

Ruw worden ze uit het busje gehaald en een gebouw binnen geduwd. Daar worden hun namen genoteerd en worden ze weggevoerd. De deur van de kale cel sluit met een harde knal, staal op staal. Tineke huivert, de euforie van de middag is allang verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor angst. Wat staat ze te wachten?

 

2 antwoorden op “Pluismeer – niet pluis meer”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *