Het rode gevaar

Mijn broer is niet thuis. Dit is mijn kans. Ik loop naar de achterste schuur. Het grind kraakt onder mijn voeten. Even houd ik mijn pas in. Zou ma me gehoord hebben?
Opgelucht loop ik verder, nu zonder geluid over de rand van het grasveld. Mijn voeten zakken weg in het zachte gras. Ik maak de deur van het kolenhok open, die meteen achter me weer dicht valt. Door het raamkozijn zonder ruit valt een streep licht naar binnen. Daar hangt ie in het schemerlicht voor de berg kolen aan het plafond aan twee haken. Ik kan hem net aanraken. De wielrenfiets van mijn broer.

Ik klim op het trapje dat er staat en voorzichtig til ik de fiets uit de beugels. De fiets is superlicht en ik geniet van het gevoel van het koude metaal aan mijn handen, de geur van de banden, het plakkerige tape van de handgrepen. Met een liefkozend gebaar strijk ik over het glanzend rode frame. Ik duw de deur open  en gluur naar buiten. Niemand te zien. Met mijn ene hand stuur ik de fiets naar buiten terwijl ik met mijn andere hand de deur openhoudt.

Ik zet mijn linker voet op het pedaal, maak het riempje vast. Ik leun tegen de schuur zodat ik mijn andere voet op het pedaal kan zetten. Ik zet af en rijd eerst voorzichtig, dan een beetje slingerend het tuinpad af. Ik schakel  en hoor het geratel van de versnelling die pakt. Wat een heerlijk geluid. Met een zwierige bocht neem ik de hoek naar de straat en rijd recht in de armen van mijn moeder. “Naar binnen!” zegt ze, haar vinger gebiedend wijzend naar de oprit van de tuin, maar ik zwenk om haar heen, maak snelheid en rijd triomfantelijk tot mijn eigen verbazing de straat in, mijn moeder in totale verbijstering achterlatend.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *